zaterdag 12 mei 2007

Paddestoelen

De onderste sinaasappels waren al bedekt met een laagje grijsgroene schimmel. Exemplaren die nog gaaf oranje waren viste hij uit het net, de rest mikte hij de prullenbak in. Dat was tenminste de bedoeling, maar deze zat zo vol dat hij zijn rechtervoet op de sinaasappels moest zetten om ze zover in de bak te krijgen dat het deksel dicht kon. Ging fruit vroeger niet veel langer mee?
De geur van rottend afval trok door de keuken. Hij nam zich voor de afvalbak vaker te verschonen, net zoals hij de planten vaker water wilde geven en de afwas regelmatig doen.
Maar dat was voor later, nu moest de boel snel op orde. Misschien was het ook beter om de keukendeur zorgvuldig dicht te houden.
Toen de bak weer dicht was maakte de stank plaats voor een heerlijke geur die zich verspreidde vanuit de oven. Aardappels, ham, bloemkool, champignons, met een roomsausje, uit een pakje. En broccoli, niet te vergeten. Broccoli maakte het altijd af. Een maaltijd waar je indruk mee kon maken. Voor hemzelf ook wel goed, om weer eens fatsoenlijk te koken, bedacht hij.
Hij had haar voor het eerst gezien toen hij probeerde te kiezen tussen drie soorten diepvriespizza’s in de aanbieding, bijna een week geleden. Ze had opgemerkt dat hij naar haar keek, en even naar hem geglimlacht. In een reflex had hij de pizza met de meeste groente gepakt.
Pas op de bierafdeling herinnerde hij zich wie ze ook alweer was. Havo 4, 5 misschien ook nog wel. Hij had haar wel eens expres voor de voeten gelopen, maar zij scheen meer te zien in een jongen met heel lange benen en blonde krullen. Puisten had die ook gehad, veel puisten.
Maar die ogen. Haar o-benen. Alleen Jan Wouters had mooiere gehad, maar dat kwam door het schoffelen op het middenveld. Heel iets anders dus.
Bij de kassa was hij achter haar gaan staan, en tegen de tijd dat zij al haar boodschappen ingepakt had, waren zijn pizza, vier biertjes en een pak koffie ook al afgerekend.
Een beetje aarzelend nog hadden ze elkaar gegroet. Daarna een ‘hoe gaat het met jou’ uitgewisseld.
‘Els, ja, ik weet het weer.’
‘En jij, was jij niet Henk?’
‘Ja, vroeger bij Duits zat ik achter je,’ had hij zich herinnerd.
‘Oh ja, bij Jansen, vreselijk figuur,’ kwam het ook bij haar weer boven.
Voor hij het zelf eigenlijk in de gaten had, had hij haar al voorgesteld eens langs te komen. Dat had ze een leuk idee gevonden, en om te voorkomen dat deze afspraak-in-wording de weg zou gaan van zoveel halve afspraken, hadden ze meteen maar de agenda’s naast elkaar gelegd. Bij hem, dineren en herinneringen ophalen. Verder niks.
De bel ging. Hij haastte zich naar de deur, en opende die. Daar stond ze. Helemaal verregend.
‘Kom gauw binnen,’ zei hij.
‘Dank je,’ antwoordde ze. ‘Het is vreselijk buiten.’
Hij pakte haar druipende jas aan en hing die aan de kapstok. Deze begon door het gewicht gevaarlijk over te hellen, maar bleef staan. Ze gaf hem een ingepakte fles.
‘Een wijntje voor bij het eten,’ zei ze. ‘En heb je misschien ook een handdoek?’
‘Oh ja, natuurlijk,’ zei hij, ‘stom dat ik daar zelf niet aan dacht. Neem me niet kwalijk. Ben je hier naartoe gefietst?’
‘Nee,’ zei ze, ‘maar m’n auto staat een straat verderop. Je kunt hier nergens fatsoenlijk parkeren.’
‘Nee, je kunt hier nergens fatsoenlijk parkeren,’ zei hij.
Hij gaf haar een handdoek, en wees haar de badkamer, blij dat hij die nog een beetje gepoetst had. Sinds niemand hem meer vertelde dat dat ook regelmatig gebeuren moest, bleef het er meestal bij. De wijn die zij had meegebracht zag er beter uit dan die van hem zelf.
Voor de verandering had hij de tafel eens gedekt, compleet met de ergens opgediepte luxe wijnglazen, kaarsen en servetten. Bestek lag volgens de regels der etiquette rond de borden. Ze vond het eten heerlijk. Hij ook, maar dat merkte hij pas na haar complimenten.
‘Ach,’ zei hij, ‘koken is tegenwoordig ook maar een kwestie van kunnen lezen.’
Na het dessert, ijs met een garnituurtje van vruchten en chocoladesaus, zette hij koffie en dirigeerde haar naar de zithoek. De lege wijnflessen en glazen van de afgelopen dagen bracht hij snel naar de keuken.
Hij vertelde dat hij een baan had bij de gemeente, iets met bouwvergunningen. Dat hij daarnaast in een bandje speelde en van goede films hield, en soms een goed boek. Zij dat ze op een accountantskantoor werkte, op damesvoetbal zat en probeerde dwarsfluit te leren spelen. Toch iets met voetbal. Ze haalden herinneringen op aan school, en wonden zich samen nog eens op over vele malen dat ze onterecht uit de les waren gestuurd.
Onwillekeurig moest hij denken aan een stuk uit een boek. Een man en een vrouw zijn in het bos, ze hebben een mand bij zich om paddestoelen te verzamelen. Eigenlijk willen ze spreken over liefde, maar dan begint de vrouw te praten over paddestoelen. Daarop begint de man ook over paddestoelen te praten, en al pratend over paddestoelen komen ze weer thuis. Anna Karenina, Tolstoj, bedacht hij. Hij had eens een deel van het boek gelezen, waarschijnlijk lag het nu onder zijn bed.
Hoe kom ik van die paddestoelen af, dacht hij vertwijfeld.
Daar zorgde ze zelf voor, door een foto uit haar tas te trekken. Het gezicht van een jongeman die hij niet kende.
‘Mijn verloofde, over drie maand gaan we trouwen. Hij is vrachtwagenchauffeur, en moet nu in vier dagen heen en weer naar Polen. Morgen komt hij weer.’
Ze vertelde dat dit vaak gebeurde. Dat het wende. Dat ze ook allebei wel van die vrijheid hielden. Hij trok zijn arm, die hij achter haar op de leuning van de bank had gelegd, terug. Ze vertelde over het huisje dat ze hadden gekocht en hoe ze dat wilde inrichten.
‘Goed,’ zei ze toen, ‘dat was kort maar gezellig, maar ik moet er weer vandoor. Nog wat voorbereiden voor morgen. Kom het bij ons nog eens over doen als je zin hebt.’
‘Ja, dat is goed,’ zei hij.
Ze liep naar de gang en pakte haar jas. Door haar snelle bewegingen viel de kapstok deze keer om.
‘Oh, pardon, neem me niet kwalijk,’ zei ze geschrokken.
‘Het geeft niet,’ zei hij, ‘hij is heel gammel. Ik wilde al een hele tijd een nieuwe aanschaffen.’
Hij liet haar uit, ze verdween in de herfst. Daarna ging hij naar de keuken om de boel op te ruimen.
Daar staarde hij nog even door het raam. In het licht van de buitenlampen van de flat tegenover zag hij een dunne regen tergend langzaam vallen. Hij pakte de ovenschaal van het aanrecht en schepte de laatste resten van het prutje op de sinaasappels in de afvalbak. Een vastgekoekte champignon bood hardnekkig weerstand.
Paddestoelen zijn ook schimmels, bedacht hij. Toen liep hij naar de bijkeuken en pakte een schone vuilniszak.

Geen opmerkingen: