zaterdag 12 mei 2007

Van een klein meisje en een grote wereld

In het groene, wijde Friesland leefde een meisje. Ze had helder blauwe ogen, blond haar en meestal droeg ze roze kleren. Friesland was haar thuis, ze was er geboren, ging er naar school en was er gelukkig met de andere Friezen. Ze was zich er niet van bewust dat er buiten haar veilige wereldje nog een wereld bevond, en ze was nog te klein om daarover na te denken.
Soms namen haar ouders haar mee op reis. Ze namen dan de fiets of gingen met de auto een eind rijden. Als ze drie kwartier gereden hadden, doemde in de verte een muur op.
‘Zo,’ zei haar vader als ze die muur bijna bereikt hadden, ‘hier stoppen we.’
Ze gingen dan wandelen in de natuur, of varen op een groot water. Soms zag ze een opening in de muur, waar mensen doorheen gingen, maar niet veel.
‘Mem,’ vroeg ze een keer, ‘waarom staat daar een muur? En waar gaan die mensen naar toe?’
Haar moeder trok een bedenkelijk gezicht en zei ‘daar ben je nog te klein voor, dat leg ik je een andere keer wel uit.’ Weer thuis vergat ze de muur al snel en leefde verder in haar kleine wereldje.
Het meisje werd groter en ging naar het gymnasium in Leeuwarden. Hier werd haar verteld over een andere wereld dan Friesland. Er kwamen diepe vragen op, zoals ‘bestaat die wereld echt zoals mij hier verteld wordt’, en ‘waarom komen wij nooit verder dan die muur?’
Er werd verteld over die muur, ze wist waar hij geografisch gesitueerd was, maar meer werd er nog niet bij gezegd. Pas in de hogere klassen kwam ze meer te weten over het hoe en waarom van de muur, en wat er buiten de muur was.
‘We moeten anders zijn,’ zeiden de leraren, ‘Friesland moet Fries blijven.’
Er werd bij gezegd dat achter de muur wezens leefden die op Friezen leken, maar waar je voor de leeftijd waarop je een bepaalde rijpheid had bereikt beter niet mee in contact kon komen. Te gevaarlijk, werd haar verteld. Haar nieuwsgierigheid naar die wereld werd steeds groter, de wens om door die geheimzinnige poort te gaan knaagde aan haar. Tijdens de lessen ontdekte ze bovendien dat er boven Friesland nog grotere wateren waren dan het Tjeukemeer, en dat aan die wateren landen lagen waar mensen leefden die ongewoon woest waren en die met streepjes door de a en de o praatten. Ontzettend interessant leek haar dat, maar ze mocht nog niet door de poort.
Ze had het gymnasium bijna doorlopen. Er werd verteld dat je met het behalen van het diploma voldoende rijp werd geacht om de poort door te mogen, om buiten de omheining te komen. Hiervoor hadden de leerlingen ook een speciale taal geleerd, niet die met de streepjes door de a’s en o’s, maar iets dat leek op Fries. Naar die wereld wilde ze. Ze hoorde dat er een stad was waar mensen ‘ja’ en ‘mien jong’ zeiden aan het eind van elke zin. In die stad was een universiteit waar je die taal van de overkant van het grote water, die haar zo mooi leek, kon leren. ‘Studeren’ heette dat met een mooi woord.
Om te mogen studeren moest ze allemaal formulieren invullen, ze moest een kamer zoeken in die vreemde stad, en toen dat allemaal gelukt was kreeg ze toestemming om door de poort van de omheining te gaan en het vreemde land te betreden. De dag voor dat ze zou gaan organiseerde haar familie een groot en emotioneel feest.
‘Meisje,’ zei haar vader, ‘één keer ben ik door die poort geweest, en ik kan je verzekeren, zoals het hier is, is het daar niet. Ik kan begrijpen dat je vreselijk nieuwsgierig bent naar die wereld achter de omheining, maar voor mij hoeft het niet meer.’
Haar vader wist natuurlijk maar al te goed dat zij nu eenmaal vaak net even anders wilde dan een gemiddeld mens. Als klein kind zette ze al een grote bril zonder glazen op als ze vond dat ze te veel op anderen ging lijken.
Op de grote dag ging het hele gezin naar de poort bij de grensovergang bij Frieschepalen..
‘Ik wens je in de tijd die voor je ligt alle goeds, en ik hoop dat als je die rare taal kent je weer gezellig bij ons achter de muur komt wonen,’ zei haar vader.
Toen kon hij niet verder, omdat hij even moest slikken en met zijn ogen knipperen. Hij was een harde Friese bonk, maar had een klein hart.
Haar moeder kon ook even niets zeggen, en pinkte wat meer openlijk een paar tranen weg. ‘Ik hoop dat je ons nooit vergeet,’ wist ze uit te brengen.
Ze gingen naar de poort. De poortwachter had vaak dergelijke tafereeltjes gezien, jonge Friezen en Friezinnen die ‘de wereld wilden zien’, zoals het spraakgebruik dat aanduidde. De meesten van hen redden het wel, wist hij uit ervaring. Na en jaar of vijf moest hij ze vaak weer binnenlaten, als ze met een hoge borst en totaal ander accent weer terug gingen naar hun grijs geworden ouders.
Sommigen kwamen echter eerder terug, zielige hoopjes mens met roodbehuilde ogen. Die hadden het niet gered buiten de veilige omheining. Deze meid zou het wel rooien, zag hij meteen. Die zou hij de eerste jaren niet terug zien.
De poortwachter controleerde haar papieren. Pas de school afgemaakt, paspoort ondertekend door de burgemeester die er nog een bemoedigend ‘zet ‘em op meid’ bij geschreven had, toestemming van de ouders. Een uitgelopen inktvlek verraadde dat dit laatste niet zonder de nodige emoties was gegaan. Alles keurig ondertekend, ‘nog even afscheid nemen, meneer.’
De nodige tranen vloeiden weer. De poortwachter kende dit tafereel, het kon nog veel erger, wist hij. Hij keek het even aan, en stopte zijn pijp nog maar eens.
Het meisje had haar vader, moeder, broertje en zusjes een afscheidskus gegeven, en pakte haar koffers. Ze liep naar de poort met een zelfbewuste pas. Haar familie bleef achter de streep staan waar mensen die niet gerechtigd waren de poort door te gaan achter moesten blijven. De poort zwaaide open. De poortwachter merkte dat de scharnieren gesmeerd moesten worden.
Het moment waar lang naar uitgekeken was naderde, de opening in de muur was er opeens. Langzaam liep ze op de poort toe, en langzaam stapte ze over de drempel. Plotseling lag de muur achter haar, en de wereld ging gewoon verder.

Geen opmerkingen: